Press "Enter" to skip to content

GESCHIEDENIS

avant-garde 

Honderd jaar na zijn ontstaan blijkt het modernisme dé stijl van vorige eeuw te zijn. Zijn bloeiperiode duurde slechts vijftien jaar: van 1925 tot aan WO II. Het was een uiting van de tijdsgeest, alhoewel het ontbrak aan een goed doordacht ideeënstelsel dat beruste op een wezenlijk sociaal-economisch inzicht De wortels van het modernisme lagen in het expressionisme, en soms zelfs nog verder terug: in het futurisme in Italië, in ‘de Stijl’ in Nederland en in het constructivisme in Rusland. Alle drie waren ze op zoek naar een nieuwe vormgeving en alle drie propageerden ze een — utopisch gebleken — ideologie, die moest leiden tot een betere wereld. Het zijn drie bewegingen met manifesten, tentoonstellingen en mooie plannen en perspectieven, maar met weinig concrete gebouwen. 

De dichter Fillipo Martinelli (1876-1944) lanceerde in 1909 in Parijs het manifest van het futurisme, waarin hij zijn haat tegen de traditie en zijn liefde voor het dynamisme van de mechanisatie uitdrukte. Voor futuristische architectuur komen we terecht bij de schetsen van Antonio Sant’Elia (1888-1916), Mario Chiattone (1891-1957) en Virgilio Marchi (1895-1960). Er zijn geen echte futuristische bouwwerken.

 

 

 

In oktober 1917 verscheen het eerste nummer van het tijdschrift ‘De Stijl’, met erin een schets van Jacobs Johannes Pieter Oud (1890-1963) voor de boulevard in Scheveningen. In 1919 maakte hij een ontwerp voor een fabriek in Purmerend. Het is een driedimensionale vertaling van de ‘nieuwe beelding’ van de schilders Theo Van Doesburg (1883-1931) en Piet Mondriaan (1883-1931): een compositie van rechthoeken van allerlei grootte, in de hoofdkleuren rood, geel en blauw en de niet kleuren wit, grijs en zwart. De bekendste verwezenlijking van ‘De Stijl’ is het Schröderhuis van Gerrit Rietveld (1888-1964) uit 1924.

Rusland beleefde na de februarirevolutie van 1917 een woelige maar cultureel vernieuwende periode. De abstracte schilderkunst ontstond er rond 1915 bij Kasimir Malevich (1879-1935) en zijn suprematisme. El Lissitzky (1890-1941) maakte vanaf 1919 ‘proun’schilderijen waarop een zwevende compositie van balkvormen van allerlei grootte te zien is. De ‘arkhitektoniks’ van Malevich uit 1924 kunnen als vereenvoudigde maquettes van gebouwen beschouwd worden. Eén van de eerste architecturale ontwer-pen was dat uit 1919 van Vladimir Tatlin (1885-1953) voor een toren-gebouw voor de derde internationale in Petrograd. Dit zou een derde hoger worden dan de Eiffeltoren. De constructievistische gebouwen moesten processen en vormen van de moderne technologie uitbeelden, met schijnwerpers, liften, lichtreclames en filmprojecties. 

expressionisme

Het expressionisme was in de jaren 1910-1930 een belangrijke stroming. Het deed zich vooral in Duitsland, Oostenrijk, Tsjechië, Nederland en Denemarken voor, in beeldende en de podiumkunsten en in de architectuur. De agenda was socialistisch, romantisch en soms utopisch. De vorm overheerste de functie en de constructie. Door de ambachtelijke aanpak konden de architecten de volumes van de gebouwen expressief vervormen. Niet-zichtbare constructies in gewapend beton of staal lieten dit toe. Het belangrijkste gevelmateriaal is baksteen, zowel voor de plastische massa’s als voor de decoratie.

De Amsterdamse School ontstond wanneer Michel De Klerk (1884-1923) en Piet Kramer (1881-1961) rond 1910 voor zichzelf begonnen te werken. De ontwerpen voor de socialistische bouwvereniging De Dageraad ontstonden tussen 1918 en 1920. De socialistische wethouder Floor Wibaut (1859-1936) pareerde de kritieken dat de gevels onnodig versierd waren en zouden getuigen van verspilzucht. Elementen waren de gebogen vormen in de gevels, ramen met glas in gestrekte rechthoeken (de zogenaamde laddervensters), steile daken, soms zelfs verticale wanden in dakpannen.

 

Het Chile-haus in Hamburg uit 1922-1924 van architect Fritz Löger (1877-1949) kent een soortgelijke expres-sie, maar dan met hoeken in plaats van bogen. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Walter Gropius (1883-1969) zei in 1919 in zijn openingstoespraak van het Bauhaus in Weimar: ‘Architecten, beeldhouwers en schilders, wij moeten terug naar het handwerk!’. Gropius wou een pedagogische aanpak waarbij de werklehre, de ambachtelijke uitvoering, even belangrijk werd dan de formlehre, de basisoefeningen. Gropius trok vernieuwende kunstenaars voor de rijksschool aan: Johannes Itten (1888-1967), Paul Klee (1879-1940), Lyonel Feininger (1871-1956), en vanaf december 1920 Oskar Schlemmer (1888-1943). Het Bauhaus kende vier expressionistische jaren.

tijdsgeest

Na de gruwel van de oorlog waren er twee grondstromingen: een pessimistische die zich focuste op de eroderende, dikwijls nationalistische waarden en een optimistische, die geloofde dat technologie de mensheid zou vooruitstuwen in de ‘vaart der volkeren’. De American dream werd bereikbaar voor een grotere groep, ongeacht hun geboorte, alhoewel de oude adel de nieuwe zakenlui niet als gelijkwaardig beschouwde. Vooral de roaring twenties in de VS en de Era Stresemann (1923-1929) in de Weimar-republiek waren wervelende tijden.

De vernieuwingen van de techniek verbeterden het leven van het iets rijkere publiek. In 1878 kreeg Thomas Edison (1847-1931) een patent voor de fonograaf, een voorloper van de grammofoon, en in 1880 één voor de gloeilamp. Hij verbeterde de telefoon. In 1925 waren éénvierde van de woningen in Berlijn geëlektrificeerd, in 1930 de helft. In 1920 kende België 26 radiotoestellen. Men kon slechts naar Duitse en Franse zenders luisteren. Op 4 december 1926 ging de regionale zender ‘t Kerkske in de ether en op 1 februari 1931 het Nationaal Instituut voor de Radio-Omroep. Zij die het zich konden veroorloven schaften zich het nieuwe vervoermiddel, de auto met benzinemotor, aan, dikwijls met chauffeur. De firma Ford produceerde in massa auto’s voor het iets grotere publiek, met van 1908 tot 1927 het model ‘T’, en van 1927 tot 1931 het model ‘A’. Na de snelle technologische ontwikkeling van het vliegtuig tijdens WO I, startte het post- en het personenvervoer. De Red Star Line heeft in zijn geschiedenis van 1873 tot 1934 per schip bijna drie miljoen landverhuizers naar de VS vervoerd, de meesten in derde klasse. In de jaren 1920 en 1930 verlegde de maatschappij haar hoofddoel naar het inrichten van cruises, waaronder deze die Albert Einstein (1879-1955) en zijn vrouw rond de wereld bracht (2/12/1930-28/03/1931). De tram en de trein waren meer democratische vervoermiddelen, onder andere voor de forensen. In 1913 waren de meeste van de huidige Antwerpse tramlijnen al in gebruik. Veel huishoudelijke toestellen die we nu onmisbaar beoordelen, kwamen in het interbellum in gebruik: de elektrische kookplaat, de mixer, de stofzuiger, het strijkijzer en de naaimachine. 

de internationale stijl: theorie

Alfred Barr (1902-1981), de directeur van het MoMa, had met Philip Johnson (1906-2005) en Henry-Russell Hitchcock (1903-1987) in 1930 en 1931 reizen gemaakt in Europa. Deze mondden in 1932 uit in de tentoonstelling in New York: Modern Architecture: International Exhibition. Er was voornamelijk werk te zien van Le Corbusier (1887-1965), van J. J. P. Oud, van Walter Gropius en van Ludwig Mies van der Rohe (1886-1969). Het boek van Johnson en Hitchcock dat de tentoonstelling begeleidde heette: The International Style: Architecture since 1922, waarmee de naam van deze nieuwe stijl gemunt was. De auteurs lichtten de drie kenmerken ervan toe. Vooreerst legden ze de nadruk op het primaat van het volume en de ruimte, die begrensd worden door effen vlakken, zodat het lijkt alsof er geen zwaartekracht aan het werk is. ‘De architectuur wordt als inhoud en niet als massa geconcipieerd.’ ‘Het alomtegenwoordige stucwerk dat nog steeds dient als kenmerk van de hedendaagse stijl, heeft het esthetische voordeel dat het een continue gelijkmatige dekking vormt.’ ‘Het tweede principe in de huidige stijl heeft te maken met regelmaat. De steunen van de skeletconstructie staan gewoonlijk op gelijke afstanden zodat de spanningen gelijk zijn. […] Bovendien zullen economische motieven het gebruik van gestandaardiseerde delen prefereren’ Als voorbeelden hiervoor laten de auteurs foto’s zien van de Van Nellefabriek en van het Bauhaus in Dessau. Als derde principe wordt de afwezigheid van decoratie en het belang van goed uitgewerkte en elegante details gepropageerd, zoals de raamprofielen, de leuningen en de afwezigheid van een kroonlijst. De drie principes zijn visuele kenmerken, zonder dat de genese en de functionaliteit uitgelegd worden. 

Het stenen manifest van dit nieuwe bouwen was de Weissenhofsiedlung, die op 23 juli 1927 in Stuttgart geopend werd. Op initiatief van de Deutscher Werkbund had Mies van der Rohe zeventien van de meest progressieve architecten uit Europa bijeengebracht, die vooral eengezins-woningen ontwierpen. Le Corbusier schreef een Duitse tekst, waar hij voor het eerst zijn principes in vijf punten verduidelijkte. De pilotis, de ronde kolommen, zijn de basis van het skelet, dat verder uit platen bestaat. Dit skelet houdt de gelijkvloerse verdieping vrij en laat een dakterras toe. Omdat de wanden niet dragend zijn, kunnen ze vrij op het plan en in de gevel geplaatst worden. Het vijfde principe gaat verder in op de openingen, die best uit lintramen bestaan. Het lijkt mij dat de Europese architecten het principe van de onregelmatigheid prefereerden, sinds de arkhitectoniks van Malevich. De grootste bijdrage van de VS aan de architectuur was, behalve Frank Lloyd Wright, de Chicago School. Hierbij was op het einde van de 19de eeuw door een gemoduleerd, dus regelmatig, skelet de eerste hoogbouw mogelijk geweest. De Zwitserse architectuurhistoricus Sigfried Giedion (1888-1968) maakte nog een ander kenmerk van de internationale stijl duidelijk, onder andere wanneer hij het huis Savoie van Le Corbusier besprak. ‘Het is onmogelijk het huis Savoie vanuit één punt te zien. Het is letterlijk een constructie in de ruimte-tijd. Het volume van het huis is in alle richtingen uitgehold, van onder en van boven en van binnen en van buiten. In elk punt kan een doorsnede gemaakt worden, die toont dat de binnen- en de buitenruimte elkaar onlosmakelijk doordringen.’ De relativiteitstheorie van Albert Einstein speelt zich af in wat Hermann Minkowski (1864-1909) in 1908 de ruimte-tijd noemde: ‘Vanaf nu zijn ruimte en de tijd op zichzelf gedoemd om langzamerhand in de schaduwen te verdwijnen en zal slechts een soort vereniging van de twee als een onafhankelijke realiteit voortleven.’ Volgens Gideon tonen axonometrieën dit denkbeeld het duidelijkst. Behalve deze die ingenieurs gebruikten waren de oudste te zien op twee tentoonstellingen in 1923. In augustus en september prijkte in het Bauhaus in Weimar een isometrie van het bureau van Gropius, getekend door de 23-jarige Herbert Bayer (1900-1985). In oktober en november hing op de tentoonstelling door ‘De architecten van de groep De Stijl’ in de Galérie de l’Effort Moderne in Parijs een axono-metrie van het Maison Particulière van Theo Van Doesburg. Het was getekend door een jonge architect, die Van Doesbug in het Bauhaus had leren kennen: Cornelis van Eesteren (1897-1988). Volgens Van Doesburg moet de kleur helpen de architectuur te dematerialiseren.

 

De meest zuivere voorbeelden van het modernisme hebben een skelet van kolommen en platen, met wanden uit strak gepleisterde vlakken en grote glaspartijen, gevat in dunne stalen profielen die in het vlak van de gevel staan. De daken zijn vlak en er zijn geen kroonlijsten. Het geheel is asymmetrisch, waarbij elementen van allerlei grootte kunnen voorkomen. De ruimte vloeit ononderbroken doorheen de belangrijkste lokalen binnen, en van binnen naar buiten.